Ik ben een kind van de jaren '70. De wereld ademde in na de tweede wereldoorlog en hield de adem in over de koude dreiging tussen Amerika en de Sovjet Unie. De power flowers waren een beetje uitgebloeid en hoewel we er van overtuigd waren dat all you need is love, lag die liefde niet voor het opscheppen.
De hippie generatie was zich op aan het maken om baby-boomer te worden en de droom die zij achterlieten mochten wij gaan realiseren. En dus waren we idealistisch, strijdbaar en solidair. Het leven was inmiddels rijk genoeg om solidair te kunnen zijn. Auto's en wasmachines waren geen doel meer in het leven, maar een vanzelfsprekendheid en de wereld moest nodig gered worden van de politieke spelletjes van de machthebbers.
Twintig jaar later was ik het contact met de jongere generaties kwijt. En hoewel ook mijn eigen idealisme was ingeruild voor een koophuis en iets met computers, bekeek ik met misprijzen de generaties X en Y, de patat- en de achterbankgeneratie, die autorijden als een recht gingen beschouwen en spelcomputers wilden en twee keer op vakantie en zo veel mogelijk Amerikaanse consumptie. 'All you need is love' werd 'I want it all and I want it now', zonder er er echt iets voor te doen.
En voor me uit liepen de vijftigers, de verfoeide na-oorlogse generatie die de flower power zonder moeite had ingeruild voor echte power. Mijn eigen generatiegenoten zonken ook weg in huisjes met boompjes en ik zag dat idealisme, strijdbaarheid en solidariteit oude versleten begrippen waren. Iets van vroeger, een echo van de jaren zestig. Zonder Berlijnse Muur en IJzeren Gordijn werd 'De Markt' het nieuwe idealisme. Kopen en verkopen en 'een reële kostprijs', openden de deur voor de graaiers van vandaag.
Nog tien jaar later waren we in de nieuwe eeuw geland. Voor mij was dat een nieuwe kennismaking met de generatie tussen de 20 en 25 jaar, toen ik weer ging studeren. En ik merkte dat al die achterbankers hele wijze mensjes waren. Ze waren groot geworden op de vrije markt en wilden ook alles, maar er leefde zeker ideeën over hoe de wereld moest veranderen.
Sindsdien blijf ik steeds in contact met die leeftijdsgroep, op één of andere manier. Op reis door Nieuw-Zeeland in een bus vol, weer op de universiteit, de laatste jaren als mijn eigen kinderen en ook hier in Zwitserland leef ik tussen de jonge mensen in mijn 'familie'. En het is fijn om te zien dat idealisme nog lang niet dood is. Het zijn geen barricadebeklimmers, deze jongeren. Het zijn realisten, die goed kijken waar hun eigen pad heen leidt en die afwegen op welke manier ze een beetje kunnen bijdragen aan een betere wereld.
Ik ben nu inmiddels zelf een vijftiger. Mijn generatie levert de regeringsleiders en topfunctionarissen. Na het mee-opvoeden van twee nieuwe mensen ligt de wereld nu voor me open en sta ik voor de vraag wat ik doe met mijn idealisme.
Klein houden, door hulpvaardig en vriendelijk te zijn en mensen om me heen te helpen? Of toch nog groot en meeslepend de wereld proberen te redden?
Het is mooi dat hier jonge mensen zijn waardoor ik me kan laten inspireren.
Goeie gesprekken bij het kampvuur leveren soms blogjes op.
Het leven is vurrukkelijk op het moment. De werkdruk is afgenomen, het aantal uren zon is toegenomen en ik heb een nieuwe bezigheid waarin ik uren op kan gaan: met mijn zakmes snijden in een stuk zeepsteen, in de zon met een flesje water en iets te eten binnen handbereik.
Bovendien ga ik volgend weekend mijn kinderen weer zien en blijf dan even in Nederland. Mochten de stukjes kaaskop wat onregelmatig worden geserveerd de komende weken, dan weten jullie waar het aan ligt.